Probleemstelling 

In het arrest van 24 november 2016 eindigt het Hof van Cassatie een reeds lang gebruikte omzeiling van de beperkte wederbeleggingsvergoeding bij vroegtijdige terugbetalingen van kredietovereenkomsten. Kredietnemers hebben belang bij dalende intrestenvoeten om hun lange termijnkredieten vervroegd terug te betalen om zo deze lening te herfinancieren aan een lagere interestenvoet hetzij de lening vroeger af te lossen. De kredietgever kan door deze vervroegde terugbetaling renteverlies lijden. Hij zal dan ook een wederbeleggingsvergoeding trachten op te dringen om dit verlies te dekken. 

De omvang van de wederbeleggingsvergoeding is beperkt door artikel 1907bis BW. Dit artikel bepaalt dat bij de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van een lening op interest in geen geval een wederbeleggingsvergoeding mag worden gevorderd van meer dan zes maanden interest. Dat het een regel van dwingend recht betreft, blijkt uit de strikte bewoording van ‘in geen geval. Banken probeerden dit artikel toch lang te omzeilen door de vervroegde terugbetaling contractueel uit te sluiten. Als ze een terugbetaling nadien alsnog toestonden, stelden ze dat de gevraagde vergoeding geen wederbeleggingsvergoeding betrof maar een funding loss die ze lijden door de afwijking van het contract, waardoor artikel 1907bis BW niet van toepassing was. 

De uitspraak van het Hof & de gevolgen 

Waar vroeger deze redenatie vaak werd aangenomen, stelt het Hof van Cassatie nu een einde aan deze omzeiling. In het arrest van 24 november 2016 oordeelt het Hof dat de beperking van 1907bis BW niet kan worden uitgesloten enkel op grond van het feit dat een terugbetaling contractueel niet is toegestaan. Ze stelt nu duidelijk dat de beperking van toepassing is op alle vergoedingen die worden gevraagd vanwege de vroegtijdige terugbetaling van een lening. Terecht wordt zo een einde gesteld aan de mogelijkheid om af te wijken van een regel van dwingend recht via een contractuele clausule. 

Voor wie heeft deze uitspraak nu gevolgen? Voor KMO’s en consumenten verandert er in principe niets. Zo is de wederbeleggingsvergoeding voor consumenten reeds begrensd tot drie maanden (consumentenkrediet) of zes maanden (hypothecair krediet). Is de kredietnemer een KMO, dan kan die zich beroepen op de wet van 21 december 2013 betreffende de financiering voor KMO’s, die eveneens de vergoeding reeds beperkt, ongeacht of de vroegtijdige terugbetaling is toegestaan of niet. Deze wet beperkt de vergoeding eveneens tot zes maanden interest als het krediet werd verstrekt aan een KMO, voor een bedrag van minder dan één miljoen euro en op voorwaarde dat de lening werd gesloten na 10 januari 2014.   

Voor ondernemingen of leningen die niet onder deze wet vallen, is dit dus wel een belangrijk cassatiearrest. In deze gevallen betekent het arrest dat waar banken vroeger vrij waren in het bepalen van de hoogte van de vergoeding door een vervroegde terugbetaling, deze vergoeding nu maximaal zes maanden interest mag bedragen. 

Achterpoortje: de kredietopening? 

Een manier om de beperkte vergoeding alsnog te omzeilen die in de praktijk veelvuldig wordt gebruikt, is dat banken de overeenkomst benoemen als een kredietopening. De rechtspraak (waaronder het Grondwettelijk Hof) oordeelde immers meermaals dat artikel 1907bis BW niet van toepassing is op kredietopeningen maar enkel op leningen op interest. Het wordt dus cruciaal om de overeenkomst juist te gaan kwalificeren. 

Hoewel ze sterk op elkaar lijken, zijn er toch enkele verschillen tussen de kredietopening en de lening op interest. Belangrijk hierbij is dat de benaming die de overeenkomst krijgt, niet doorslaggevend is. Zo kan ook een kredietopening getiteld contract, later door de rechter gekwalificeerd worden als een lening omdat de overeenkomst hier meer eigenschappen van vertoont. 

Een eerste belangrijk verschil tussen beide is dat bij een opening van een krediet, de kredietnemer kan kiezen wanneer hij de fondsen opneemt en zo dus ook het betalen van interesten kan uitstellen. Bij een lening heeft de ontlener deze keuzevrijheid niet. Een ander verschil is dat  bij een lening de kredietgever het bedrag vaak in één keer overmaakt, terwijl dit bij een kredietopening vaak in meerdere keren zal gebeuren. 

Nog een criterium is de mogelijkheid om terugbetaalde fondsen opnieuw op te nemen. Bij een kredietopening zal de kredietnemer normaliter de terugbetaalde gelden immers terug kunnen opnemen, terwijl dit bij een lening nooit het geval is. 

Als een overeenkomst dus ten onrechte wordt benoemd als een kredietopening, waardoor een hogere wederbeleggingsvergoeding kan worden gevraagd, kan een herkwalificatie door de rechter tot lening ervoor zorgen dat de vergoeding toch wordt beperkt tot zes maanden interest. Deze kwalificatie is echter een feitenkwestie. Het blijft dus aangeraden om bij het afsluiten van de kredietovereenkomst goed na te gaan welke kredietverlening het betreft om te vermijden dat er naderhand kwalificatiemoeilijkheden optreden. Deze rechtspraak werd recent in het arrest van 14 maart 2019, C.16.0487.F/1 nog scherper gesteld. In dit arrest verduidelijkte het Hof immers dat deze beperking geldt voor elke vergoeding in geval van een vervroegde terugbetaling, ongeacht of de vervroegde terugbetaling contractueel was uitgesloten.

Categorieën: Hof van Cassatie

Piet Vandoolaeghe

Mter. Piet Vandoolaeghe studeerde zowel rechten als wijsbegeerte. Hij liep stage in het kantoor Simontbraun bij Fernand de Visscher. Hij was werkzaam in het IES (Instituut voor Europese Studies) sedert 2003 en werkte mee aan de tekstvoorstellen voor de IGC (Intergouvernementele Conferentie) 2004. Sinds 2006 bouwde hij zijn eigen kantoor uit. De band met Brussel werd steeds behouden.